a1-14-reading

Ik zie een man. De man leest een boek. Ik zie ook een vrouw. De vrouw heeft een fiets.

Is dat een huis? Ja, dat is een huis. Het is een groot huis.

Heeft de man een hond? Nee, hij heeft geen hond. Hij heeft een kat. De kat is in het huis.

Ik heb een vraag. Wat is dat? Dat is een tafel. Er staat een glas op de tafel.

Ik wil een appel eten. Heb jij een appel? Nee, ik heb geen appel.

Dag!