a1-15-reading

Ik zie een man. Ik zie twee mannen. De mannen lezen boeken.

Zij heeft een kat. Zij heeft drie katten. De katten slapen in de huizen.

Wij hebben appels. De appels zijn rood. Jullie hebben tafels en stoelen. De tafels zijn groot. De stoelen zijn klein.

Hij koopt auto's. De auto's zijn nieuw.

Ik heb twee brieven. Lees jij de brieven? Ja, ik lees de brieven.

De jongens en de meisjes spelen.

Dag!