a1-16-reading

In de stad zie ik een kind. Het kind speelt. Ik zie veel kinderen in de stad. De kinderen spelen samen.

Ik heb een glas water. Heb jij ook een glas? Nee, ik heb geen glas. De glazen staan op de tafel.

De man koopt eieren. Hij koopt zes eieren. De eieren zijn voor het ontbijt.

De schepen zijn in de haven. De steden in Nederland zijn mooi.

Dag!