Hallo, ik ben Anna. Dit is mijn boek. Mijn boek is blauw.

Wie ben jij? Wat is jouw naam? Ik ben David. Dat is mijn fiets. Jouw fiets is rood.

Wie is hij? Dat is Peter. Zijn huis is groot. Zijn kat is zwart.

Wie is zij? Dat is Lisa. Haar hond is klein. Haar hond is lief.

Wij zijn studenten. Dit is onze leraar. Ons lokaal is hier. Onze boeken zijn daar.

Jullie hebben tassen. Waar zijn jullie tassen? Onze tassen zijn hier.

Hun kinderen spelen buiten. Hun huis is mooi.

Dag!