Vandaag is het maandag. Op maandag werk ik. Ik begin om negen uur.
Morgen is het dinsdag. Op dinsdag heb ik een les Nederlands.
Woensdag ga ik naar de winkel. Donderdag werk ik thuis.
Vrijdag is de laatste werkdag.
Wat doe jij op zaterdag? Op zaterdag slaap ik lang! En op zondag? Op zondag lees ik een boek.
Zaterdag en zondag zijn het weekend.
Dag!