Wat draag jij vandaag? Ik draag een blauwe spijkerbroek en een wit T-shirt. Ik draag ook warme sokken en bruine schoenen.
Wat draagt hij? Hij draagt een groene trui en een zwarte broek. Hij heeft ook een jas aan, want het is koud.
Wat draagt zij? Zij draagt een mooie rode jurk en hoge laarzen. Zij heeft een sjaal om.
Deze pet is van mij. Die hoed is van mijn vader.
Heb jij nieuwe handschoenen? Nee, dit zijn mijn oude handschoenen.
Deze rok is te klein. Passen deze schoenen? Ja, de schoenen passen goed.
Dag!