a1-28-reading

Ik woon in een huis. Het huis heeft drie slaapkamers.

In de woonkamer staat een grote bank en twee stoelen. Er is ook een salontafel en een boekenkast. De lamp naast de bank is nieuw.

De keuken is naast de woonkamer. In de keuken is een tafel en vier stoelen.

De slaapkamers zijn boven. Mijn slaapkamer heeft een bed en een kledingkast. Het raam is groot. De gordijnen zijn blauw.

De badkamer heeft een douche. Het toilet is apart.

Wij hebben ook een tuin. In de tuin staan bomen. Ik hou van mijn huis!

Dag!