a1-7-reading

Hallo, ik ben Thomas. Ik heb een kat. De kat is klein.

Jij bent Laura. Jij hebt een hond. De hond is groot.

Hij is Peter. Hij heeft een boek. Zij is Emma. Zij heeft een fiets.

Wij hebben honger. Wij hebben ook dorst. Jullie hebben een huis. Zij hebben een auto.

Heb jij een appel? Nee, ik heb geen appel. Hebben jullie water? Ja, wij hebben water.

Dag!