a2-10-reading

Ik moet vandaag boodschappen doen. Wat moet jij doen? Ik moet mijn kamer opruimen.

Hij moet de bus halen. Zij moet studeren voor haar examen.

Wij moeten op tijd vertrekken. Jullie moeten luisteren naar de leraar. Zij moeten een kaartje kopen.

Mag ik hier roken? Nee, je mag hier niet roken.

Mogen wij hier parkeren? Ja, jullie mogen hier parkeren.

Kinderen mogen hier spelen.

Zal ik je helpen met die tas? Ja, graag. Dat is vriendelijk.

Het zal morgen waarschijnlijk regenen.

Zullen we vanavond pizza eten? Ja, dat is een goed idee!

Wij zullen er om 8 uur zijn.