This section covers vocabulary for common places you might visit in a town or city and the services offered there.

Places (Plaatsen):

• stad (city), dorp (village)
• centrum (city center)
• winkel (shop)
• kledingwinkel (clothes shop)
• schoenenwinkel (shoe shop)
• boekwinkel / boekhandel (bookshop)
• supermarkt (supermarket)
• markt (market)
• bakker / bakkerij (baker / bakery)
• slager / slagerij (butcher / butcher shop)
• postkantoor (post office)
• bank (bank)
• geldautomaat / pinautomaat (ATM / cash machine)
• station (train station)
• bushalte (bus stop)
• luchthaven / vliegveld (airport)
• gemeentehuis / stadhuis (town hall / city hall)
• bibliotheek (library)
• museum (museum)
• bioscoop (cinema)
• theater (theatre)
• restaurant
• cafë (cafe, bar)
• hotel
• ziekenhuis (hospital)
• apotheek (pharmacy)
• dokter / huisarts (doctor / GP)
• tandarts (dentist)
• politiebureau (police station)
• brandweerkazerne (fire station)
• park (park)
• zwembad (swimming pool)
• sportschool (gym)
• kapper (hairdresser)
• garage (garage/workshop)

Services/Actions:

• kopen (to buy)
• verkopen (to sell)
• betalen (to pay)
• contant betalen (pay cash)
• pinnen / met pin betalen (pay by card)
• geld opnemen (to withdraw money)
• (een brief/pakket) versturen / posten (to send/post (a letter/package))
• postzegel kopen (to buy a stamp)
• een afspraak maken (to make an appointment)
• iets lenen (to borrow something - e.g., boeken lenen at library)
• iets huren (to rent something)
• informatie vragen (to ask for information)
• open (open)
• gesloten / dicht (closed)
• openingstijden (opening hours)

Example Sentences:

• Waar is het dichtstbijzijnde postkantoor? (Where is the nearest post office?)
• Ik ga naar de supermarkt om boodschappen te doen. (I'm going to the supermarket to do groceries.)
• Kun je bij de bakker brood kopen? (Can you buy bread at the baker's?)
• Wanneer gaat de bibliotheek open? (When does the library open?)

This vocabulary helps you navigate towns, ask for services, and describe common locations.