a2-29-reading

Kun je jouw collega beschrijven? Hoe ziet hij eruit? Hij is lang en slank. Hij heeft kort, donker haar en bruine ogen. Hij draagt meestal een overhemd en een spijkerbroek. Hij draagt geen bril.

En hoe is hij? Wat is zijn persoonlijkheid? Hij is erg vriendelijk en behulpzaam. Hij is ook heel slim en grappig. Soms is hij een beetje ongeduldig.

Mijn nieuwe buurvrouw is een jonge vrouw. Ze heeft lang, rood krullend haar en groene ogen. Ze ziet er sympathiek uit. Ik denk dat ze aardig is, maar ze is een beetje verlegen.

De leraar is een oudere man. Hij is kaal en heeft een baard. Hij is streng maar rechtvaardig. Hij is heel intelligent.

Zij is klein en heeft kort, blond haar. Ze draagt een leuke jurk. Ze is altijd vrolijk en optimistisch.