A: Het is zaterdagmiddag. Wat zullen we doen? B: Ik weet het niet. Misschien kunnen we naar het park gaan? A: Ja, dat kan. Of zullen we een museum bezoeken? Er is een nieuwe tentoonstelling. B: Hmm, ik ben een beetje moe. Laten we iets rustigs doen. C: Wat denk je ervan om thuis een film te kijken? A: Ja, goed idee! Laten we dat doen. Zullen we dan ook pizza bestellen? B: Prima!