Ik was me elke ochtend. Wast hij zich ook? Ja, hij wast zich en hij scheert zich.
Wij kleden ons aan voor het werk. Hebben jullie je al aangekleed? Ja, wij hebben ons aangekleed.
Zij haasten zich naar de trein. Haast je! Anders mis je de trein.
Ik voel me vandaag niet zo goed. Hoe voel jij je?
Vergis je je niet? Nee, ik heb me niet vergist. Dit is het juiste adres.
Herinner je je onze vakantie nog? Ja, ik herinner me die goed.
De kinderen vervelen zich. Ze willen spelen. Stel je eens voor dat we op vakantie zijn!